Atletiek is een sport die veel verschillende onderdelen bevat. Deze pagina is bedoeld om een overzicht te geven over de verschillende onderdelen, de beoefening ervan en andere nuttige informatie over atletiek. Atletiek wordt gezien als meest primaire sport, mede vanwege de oudheid en het feit dat het vooral het menselijk lichaam zelf is die getest en gemeten wordt ten opzichte van anderen. Atletiek is ook de belangrijkste basis voor de olympische spelen, iets wat vanaf de griekse oudheid al vierjaarlijks wordt gehouden.
Hardloop onderdelen atletiek
De onderdelen van het hardlopen zijn te verdelen in sprintonderdelen en midden- en lange afstanden. En als het gaat om spelregels is het in basis eigenlijk heel simpel; je moet zo snel mogelijk de afstand afleggen om te winnen. Hieronder een overzicht van de afstanden:
- 60 meter. meestal indoor gelopen afstand.
- 100 meter. ook wel het koningsnummer van de atletiekgenoemd.
- 200 meter.
- 400 meter.
- 800 meter.
- 1500 meter.
- 3000 meter.
- 5 kilometer.
- 10 kilometer.
- 195 meter: dit is de marathon.
- 0975 meter: dit is de halve marathon.
- dit is een aparte discipline die in verschillende afstanden mogelijk is. de 20 km wordt op internationale toernooien gehouden.
Andere varianten van hardloop zijn er in de vorm van indoor onderdelen met hindernissen, waarvan hieronder de bekendste:
- 60 meter horden. (indoor)
- 100 meter horden voor vrouwen.
- 110 meter horden voor mannen.
- 400 meter horden.
- 3 km steeple.
- 4 x 100 meter estafette.
- 4 x 200 meter estafette.
- 4 x 400 meter estafette.
Sprint
Er zijn startlijnen voor de 100 m en de 110 m. De enige eisen waaraan de sprintbaan verder moet voldoen is dat achter de startlijn van de 110 m de baan nog minimaal 3 meter lang is en dat voorbij de finish een uitloop van minimaal 17 meter aanwezig is
Lange sprint
Bij afstanden tot en met 400 m lopen de atleten in afzonderlijke banen. De binnenste baan heeft een stenen rand en wie 0,30 m vanaf die rand loopt legt in één ronde exact 400 m af. De startlijnen worden uiteraard zodanig geplaatst dat in alle banen exact dezelfde afstand wordt gelopen.
800 meter
Soms wordt de 800 m verwerkt zoals de langere afstanden, maar zeker bij grotere wedstrijden wordt de eerste bocht in afzonderlijke banen gelopen. Er staan daarvoor startstrepen ongeveer halverwege de finishlijn en de startstreep van de 400 m.
Lange afstand
Wie voortdurend op 0,30 meter vanaf de binnenrand blijft, loopt exact de bedoelde afstand, wie in de bochten 0,30 meter verder naar buiten loopt legt een meter extra af per bocht. Bij alle afstanden langer dan 800 m starten de atleten naast elkaar vanaf een licht gekromde startlijn. Bij wedstrijden met een groot deelnemersveld op de lange afstanden wordt de groep in tweeën gesplitst, waarbij de tweede groep in de eerste bocht in baan 4 loopt, dit vereist een extra startstreep. Net als bij de 800 m komt het veld dan na de bocht bij elkaar.
Steeplechase
Voor de 3000 m steeplechase wordt een waterbak aangelegd ongeveer halverwege de tweede bocht. Er zijn twee mogelijkheden de bak wordt buiten de buitenste baan aangebracht, zodat een ronde voor de steeple-lopers langer dan 400 meter is, of de bak wordt net binnen de binnenbaan aangelegd, zodat een ronde iets korter dan 400 meter wordt. Er staat dan ook een aparte startlijn voor de steeple op de baan.
Horden
Merktekens op de baan geven aan waar de horden horen te staan bij de horde-onderdelen.
Estafettes
Van de zone waarin het estafettestokje overgegeven moet worden staan begin, midden en eind gemarkeerd, bij sommige estafettes staat er bovendien een streepje op 10 meter vóór het begin van de wisselzone.
Hoogspringen
Voor de aanloop van het hoogspringen is slechts voorgeschreven dat het een halve cirkel met een straal van minimaal 20 meter moet zijn, maar liever 25. Als iedereen de Fosburyflob gebruikt en niemand de rolsprong, zoals tegenwoordig meestal het geval is, dan wordt alleen een brede middenstrook van deze halve cirkel gebruikt. De landingsmatras is minimaal 6 bij 4 meter. Springers mogen met hun aanloop op de rondbaan beginnen. Keuze voor de ene of de andere windrichting is er niet altijd voor de hoogspringers, wind bevordert de prestatie immers niet, maar kan wel last geven.
Polsstokhoogspringen
Bij het polsstokhoogspringen is, anders dan bij het hoogspringen, tegenwind heel vervelend, daarom zou altijd gekozen moeten kunnen worden uit verschillende aanlooprichtingen. Daarvoor is er vaak een aanloop vanaf beide zijden van de mat. De aanloop is 40-45 meter lang.
Verspringen
De aanloop voor het verspringen is 1,22 m breed en minimaal 40 meter lang. De afstand tussen de afzetbalk en de zandbak mag tussen 1 en 3 meter bedragen, de achterzijde van de zandbak moet voor grote wedstrijden op 10 meter liggen.
Hink-stap-springen
De aanloop voor het hink-stap-springen moet aan dezelfde eisen voldoen als die van het verspringen. In plaats van één afzetbalk zijn er echter meerdere plekken waar de balk aangebracht moet kunnen worden. Op 13 meter vanaf de bak voor de mannen en op 11 meter voor de vrouwen.
Speerwerpen
Bij het speerwerpen worden de grootste afstanden geworpen en het geschikt maken van een atletiekbaan voor deze afstanden legt direct veel vast. Met de nieuwe speer staat het wereldrecord bij de mannen op 98,48 m, met de oude speer is zelfs 104,80 m geworpen. Meestal kan vanaf twee kanten geworpen worden en meestal wordt de lengteas van de baan voor het speerwerpen gebruikt. De aanloop is 4 meter breed en minimaal 33,50 m lang. De afwerplijn is een boog met een straal van 8 meter, dit leidt samen met de aanloopbreedte van 4 meter tot een sector met een tophoek van 28,65° waarbinnen de speer moet landen voor een geldige worp.
Kogelslingeren en discuswerpen
Bij deze twee werponderdelen wordt geworpen vanuit een betonnen ring. De ring bij het kogelslingeren is iets kleiner dan bij het discuswerpen, 2,135 m versus 2,50 m, maar een inzetstuk maakt het mogelijk om voor beide werponderdelen dezelfde ring te gebruiken. Omwille van de veiligheid staat om de ring een kooi van gaas, een kogel van 7,26 kilo die aan komt suizen met een snelheid van 30 meter per seconde is namelijk een dodelijk projectiel. De discus is minder zwaar, komt minder ver en is daardoor op zich minder gevaarlijk, maar op nat gras kan een discus enorm ver doorglijden. Bij het discuswerpen maakt de windrichting veel uit, dus discuswerpers willen graag kunnen kiezen voor de ene of de andere ring. Bij het slingeren heeft de wind minder invloed op de werpafstand.
Kogelstoten
De sector waarbinnen de kogel moet landen voor een geldige worp heeft dezelfde tophoek als bij het kogelslingeren, 34,92°, en de ring heeft ook dezelfde doorsnede van 2,135 meter. Meestal landt de kogel in een sector van sintels, maar ook landing in gras is mogelijk.
Decathlon en meerkampen
Vanaf de griekse spelen werd er gestreden in een vijfkamp. Er zijn verschillende vormen van meerkampen, maar wij lichten de 2 belangrijkste eruit die als standaard meerkamp worden gehouden op de olympische spelen. Dit zijn de zevenkamp voor vrouwen, en de tienkamp (decathlon) voor mannen.
Behaalde punten in meerkampen worden bij elkaar opgeteld waarmee een klassement onstaat met een uiteindelijk winnaar en natuurlijk overige medailleplaatsen. Zowel de zevenkamp als de tienkamp worden over 2 wedstrijddagen verdeeld. Hieronder een overzicht van de onderdelen van de genoemde meerkampen.
Tienkamp – heren
- 100 meter sprint
- verspringen
- kogelstoten
- hoogspringen
- 400 meter sprint
- 110 meter horden
- discuswerpen
- polstokhoogspringen
- speerwerpen
- 1500 meter hardlopen
Zevenkamp – vrouwen
- 100 meter horden
- hoogspringen
- kogelstoten
- 200 meter sprint
- verspringen
- speerwerpen
- 800 meter hardlopen
Een wedstrijdbaan heeft een lengte van 400 meter, het aantal banen van de rondbaan loopt van 4 tot 9. Er wordt tegen de klok in gelopen en de finish bevindt zich bij de overgang van het rechte eind naar de bocht. Deze finishlijn is tevens finishlijn voor de korte sprintonderdelen. Het middenterrein bestaat meestal uit gras; het wordt gebruikt voor de lange werponderdelen: speerwerpen, kogelslingeren, discuswerpen. Hiervoor heeft men vaak een of twee werpkooien. In de halve cirkels die door beide bochten worden omsloten bevinden zich meestal de inrichtingen voor het kogelstoten en hoogspringen, terwijl de springonderdelen die een lange aanloop vergen (verspringen, hink-stap sprong en polsstokhoogspringen) veelal evenwijdig aan de rechte einden worden verwerkt, binnen of buiten de baan. De diameter van de rondbaan is niet voorgeschreven, al wordt geadviseerd voor de straal van de bocht 36,50 m aan te houden.